Helemaal aan het einde van het stadje staat een klein huisje, zo klein als een kooi, zo puur als de ochtendgloed en zo mooi als een bloem. In dit huisje wonen een oma en een opa. Ze leven alleen totdat er op een dag een bal door het raam vliegt. Hij heeft handen, een mond, ogen en zo'n mooie pony dat ze hem Marogica noemen. Maar – o – de draak Tolovaj vliegt binnen...
Čisto na koncu mesta stoji hišica, majhna kot kletka, čista kot jutranja zarja in ljubka kot cvetlica. V tej hišici živita babica in dedek. Živita sama, dokler nekega dne skozi okno ne prileti žoga. Ima roke, usta, oči in tako lepe maroge, da jo poimenujeta Marogica. Ampak – joj – prileti zmaj Tolovaj in jo odnese v svoje gnezdo … Ampak – ha – pridejo otroci in jo rešijo.